Hij was al de hele nacht onrustig geweest. Korte periodes van slaap werden iedere keer onderbroken door langere periodes van slapeloosheid. Het mooie: hij had geen idee waar het door kwam. Elke keer als hij wakker werd zat hij met een ongemakkelijk onderbuikgevoel. Alsof hij werd bekeken door iets of iemand, maar of dat ook werkelijk de reden was...
Hyōka stond op na opnieuw wakker te worden met dat irritante gevoel. Voor de zekerheid liep hij naar buiten en checkte de omgeving op tekenen van leven. Niets. Er was niets te bekennen op het kasteelterrein. Misschien hier en daar een vroege vogel die schrok van zijn aanwezigheid en met een luid gekwetter wegvloog, maar voor de rest was het uitgestorven. Zijn turqouise ogen dreven naar de nachthemel boven hem, die gesierd werd door vele sterren, en hij slaakte een zucht. Het was al ietwat lichter geworden, maar het zou nog een goede tijd duren voor de zon eindelijk haar entree maakte.
De jongen draaide zich om en ging weer terug de half vervallen kamer in. Het was de perfecte plek geweest om de nacht door te brengen, volgens zijn gedachten gisteravond, maar na een nacht als deze had hij zo zijn bedenkingen. En no way dat hij nu nog kon slapen. Hyoka doofde het smeulende vuurtje dat toch al op het punt stond ieder moment volledig te doven en raapte zijn spullen bij elkaar. De mantel van dierenhuiden sloeg hij over zijn schouders en knoopte deze voor vast. Nadat hij zijn katana stevig op zijn rug had gebonden, vertrok hij.
Een zacht gekraak trok zijn aandacht toen hij op het punt stond het kasteel te verlaten. Instinctmatig schoot Hyoka achter een van de vervallen muren en ging er met de rug tegenaan staan. Gehuld in de duisternis van de vroege ochtend, vertraagde hij zijn ademhaling wat zodat het de geluiden uit de omgeving niet oversteeg, en wachtte af. Voorzichtig tuurde hij voorbij de rand van het muurtje en spotte niet veel verder weg een schim. Een ding was zeker: het was menselijk, maar ondertussen had hij al geleerd dat niet iedereen ook werkelijk een mens was. Denk bijvoorbeeld vampieren of shapeshifters, maar dat was niet de vraag waar hij mee zat. Waar hij meer mee zat was de vraag of dit degene was die hem voorheen dat ongemakkelijke gevoel had gegeven.
Er was maar één manier om daar achter te komen.
Zodra de schim voorbij de muur was gelopen waar hij achter stond, kwam hij er achter vandaan en legde stilletjes de afstand tussen hem en de vreemdeling af. In een soepele beweging trok hij de katana uit de schede op zijn rug en hield de vlijmscherpe punt ervan tegen het achterhoofd van de persoon voor hem gedrukt. "Don't move," gromde hij met een dreigende ondertoon in zijn stem.